Raadslid.nu publiceerde in maart ‘Raadslid en Open Overheid’, een onderzoeksrapport met specifieke aanbevelingen voor raadsleden die willen werken aan een Open Overheid. Guido Enthoven, directeur van het IMI (Instituut Maatschappelijke Innovatie) was een van de schrijvers van het rapport. Wij spraken met Guido over het rapport, zijn proefschrift ‘Hoe vertellen we het de kamer?‘ en zijn rol bij het manifest ‘Onze Overheid, Onze Informatie‘ dat een belangrijke rol speelde bij het opstellen van het Actieplan Open Overheid 2016 -2017.
Als gemeenteraadsleden alle aanbevelingen uit het onderzoeksrapport opvolgen, wat levert dit dan op voor Nederland?
Ik denk dat je dan een grote impuls krijgt voor een Open Overheid op lokaal niveau. Dat betekent bijvoorbeeld dat er in één of twee jaar tijd lokaal heel veel meer data openbaar worden gemaakt. Ontsluiting kan via een gemeentelijk portal of via een gezamenlijk portal met buurgemeenten of landelijk, bijvoorbeeld via VNG/KING of via data.overheid.nl. Dit zal zich de komende tijd uitkristalliseren. Gemeenten zijn daarin zelf aan zet. Voor de onderlinge vergelijkbaarheid lijkt mij het heel prettig als zich standaarden uitkristalliseren. Voor dit ‘aanbod-gedeelte’ kunnen raadsleden heel veel betekenen.
Daarnaast zou het geweldig zijn als er gemeenten ontstaan die ‘open by default’, of ‘open by design’ zijn, desnoods bij één afdeling om het uit te proberen. Ik meen dat dit in Hamburg ook al zo is: de raad nam een motie aan waarin staat dat ze alle informatie in beginsel standaard openbaar gemaakt willen hebben. Dat zorgt er bijvoorbeeld voor dat je dat hele gedoe met persoonlijke beleidsopvattingen helemaal aan het begin van het proces moet regelen. Dat inregelen is maar een half jaar wennen hoor. Daar komen ambtenaren wel overheen.
Wat kan het maatschappelijk effect van Open Overheid zijn?
Ik denk dat transparantie en openheid nauw samenhangen met effectiviteit. De Verenigde Staten kent bijvoorbeeld de sunshine laws en daaruit spreekt het reinigende effect van transparantie, daar geloof ik in. Negatief geformuleerd krijg je minder corruptie en positief geformuleerd krijg je dat gemeenten hierdoor slimmer bezig zijn met onderwerpen zoals werkgelegenheid, armoedebeleid, zorg en andere beleidsterreinen. Ons belastinggeld wordt dus slimmer uitgegeven omdat overheden van elkaar en van de maatschappij kunnen leren. Kijk bijvoorbeeld naar www.openspending.nl een website waarop je alle gemeentelijke begrotingen en uitgaven met elkaar kunt vergelijken. Dat is enorm leerzaam om te zien, want het ligt voor de hand wat je doet als je ziet dat jouw gemeente hetzelfde resultaat boekt voor het dubbele van de kosten van een buurgemeente.
“Ik wil een verschuiving van aandacht naar de vraagkant en gebruikerskant van Open Overheid.”
Een ander gedeelte is misschien nog wel veel spannender: welke maatschappelijke initiatieven gaan er ontstaan op basis van nieuwe data en documenten van de overheid? Natuurlijk denk ik dan aan de weer- en verkeersapps op landelijk niveau, maar die toepassingen met een business model die zullen sowieso wel ontstaan. Wat zijn de toepassingsmogelijkheden voor de data en documenten die vooral maatschappelijk interessant zijn? Het beantwoorden van die vraag is de grootste opgave van de komende jaren. Dan gaat het veel meer om de vraagkant van Open Overheid. Daar moeten ook raadsleden veel meer tijd en energie op zetten. Dat levert hen een overheid op die veel slimmer leert en presteert. Bijvoorbeeld doordat inzicht in verkeersstromen ontstaat en stoplichten daardoor handiger afgesteld kunnen worden. Resultaat: minder files.
De gemeente Utrecht is bijvoorbeeld bezig met datagedreven sturing. Ik vind dat je als bewoner gewoon naar die ambtenaren toe moet kunnen stappen en kunnen zeggen: “Ik ben zelf niet zo handig met Excel maar ik zou wel graag deze verbanden tussen verschillende datasets willen zien. Kan u mij dat leveren?” Zoiets zie ik voor me. Ook op nationaal niveau mis ik dat. Dat haalt Open Overheid wat uit de hoek van technisch geschoolde types die overwegend koude pizza’s eten. In de kern wil ik dus een verschuiving van aandacht naar de vraagkant en gebruikerskant van Open Overheid.
Wat was jouw rol bij het manifest ‘Onze Overheid, Onze Informatie’?
Dit ontstond op het Doe Open Festival op 18 mei vorig jaar. Samen met anderen realiseerde ik me dat het zeker geen kwaad kan om een sterk maatschappelijk geluid af te geven, omdat een Open Overheid vrijwel altijd op ambtelijke tegenwind kan rekenen. Ik kende nogal wat maatschappelijke organisaties die bezig zijn op dit gebied dus we konden vrij snel een bijeenkomst organiseren. Ik had daarbij een rol van aanjager en penvoerder. De Waag bood haar ruimte aan en vooraf stuurden alle organisaties al input rond. Eind juni kwamen we bij elkaar en op basis van de kernthema’s die we vooraf in beeld hadden, ontstond er na wat schrijfwerk in de zomer in september al een gezamenlijk gedragen manifest.
“Open Overheid kan vrijwel altijd op ambtelijke tegenwind rekenen.”
Hoe sluit dit aan bij het Instituut Maatschappelijke Innovatie (IMI)?
Wij werken aan drie hoofdthema’s: nieuwe democratie, open overheid en groene economie. Wij denken in termen van maatschappelijke problemen of urgenties en maatschappelijke innovaties die een bijdrage kunnen leveren aan het oplossen ervan. Daarbij is het belangrijk om netwerken van stakeholders te mobiliseren. Een manifest zoals ‘Onze Overheid, Onze informatie‘ is een mooi natuurlijk culminatiepunt van het denken van een bepaald netwerk over een bepaald thema.
Kaat Goderie beschrijft hoe zij namens het ministerie van BZK is omgegaan met het manifest, namelijk: “Dat we als schrijvers van het Actieplan nog een keer kritisch gingen kijken naar de inhoud. Het manifest hielp ons bijvoorbeeld ook in de gesprekken met andere departementen. Het zijn dan niet meer de punten van BZK, maar een behoefte die breder leeft.” Wat vind je daarvan?
Heel mooi, daar hoopten we ook op. Overigens gebruik ik het manifest zelf ook om het bijvoorbeeld toe te sturen naar Kamerleden die betrokken zijn bij het initiatiefwetsvoorstel Wet open overheid (Woo). Er ligt nu volgens mij – na allerlei aanpassingen – een veel evenwichtiger wetsvoorstel wat inmiddels in de Tweede Kamer met ruime meerderheid aanvaard is. Dit wetsvoorstel past mijns inziens ook prima bij wat er in het Actieplan Open Overheid staat. Het één versterkt het ander en omgekeerd. Daarbij wil ik nog wel even duidelijk stellen dat ik de wijze waarop het proces rond het nieuwe Actieplan is vormgegeven – een dialoog met alle maatschappelijk betrokkenen – een na te volgen voorbeeld voor andere departementen vind.
Jouw proefschrift ‘Hoe vertellen we het de kamer?‘ ging over de informatierelatie tussen regering en parlement. Kun je dit kort samenvatten?
Het informatiemonopolie van de regering moet op de schop. Een kenmerkend citaat uit mijn proefschrift gaat over het beantwoorden van Kamervragen: “Naarmate een tekst door de ambtelijke piramide omhoog gaat, wordt het antwoord steeds vager gemaakt. Vervolgens wordt er door een afdeling voorlichting nog een zekere blijmoedigheid aan toegevoegd, waardoor een antwoord ontstaat dat globaler is en minder gericht op de vraag van het Kamerlid.” Wanneer ik dit citaat gebruik in presentaties, dan hoor ik ambtenaren vaak gniffelen. Ze herkennen het; zo gaat het vaak.
“Als de Wet open overheid wordt aangenomen, dan zal het parlement daardoor ook ruimhartiger worden geïnformeerd.” – Guido Enthoven
In mijn proefschrift zeg ik dat je artikel 68 van de grondwet (over de informatierelatie tussen regering en parlement) zo moet interpreteren dat de regering niet alleen een voorstel moet leveren aan het parlement met bijbehorende argumentatie maar ook alle relevante feiten, risico’s en beleidsalternatieven. Zo’n type van formulering zit nu ook wel in de initiatiefwet Open Overheid (Woo). Als de Wet open overheid ook door de Eerste Kamer wordt aangenomen dan zal het parlement daardoor ook ruimhartiger worden geïnformeerd.
Hoe denk je over het onderwerp actieve openbaarheid?
Het onderwerp actieve openbaarheid is als principe al beschreven in de Wob, de Wet openbaarheid van bestuur. Dit principe krijgt in de praktijk helaas te weinig navolging. In de Initiatiefwet Open Overheid krijgt het onderwerp actieve openbaarheid concreet handen en voeten: er wordt explicieter gedefinieerd welke categorieën informatie er dan actief openbaar gemaakt moeten worden, bijvoorbeeld jaarplannen en evaluaties van directies op ministeries en agenda’s en besluitenlijsten van de Ministerraad. Dit en het voorstel voor een informatieregister kunnen het begin zijn voor een zindelijker informatiebeheer door de departementen.
“Het principe actieve openbaarheid krijgt in de praktijk helaas te weinig navolging.”
De tijdelijke Tweede Kamer commissie Elias kan daar bijvoorbeeld over meepraten: “De overheid heeft haar informatievoorziening niet op orde. De commissie heeft informatie regelmatig ontijdig, incompleet en soms ook incorrect ontvangen. Departementen hebben hun digitale archieven niet op orde en trekken zich niets aan van wettelijk vereiste bewaartermijnen. En bij sommige heel gevoelige kwesties leek er soms helemaal geen informatie voorhanden.” Dit is een klacht die in de afgelopen 25 jaar van verschillende parlementaire enquêtecommissies te horen is geweest. Kort gezegd: het is een beetje een rommeltje. En ik snap dat ook wel, want zo gaat dat op een departement. Daar zitten allemaal kenniswerkers en de helft tot driekwart trekt zich niets aan van de instructies dus die bewaren alle documenten gewoon op hun eigen individuele schijven, c-schijf, m-schijf of hoe ze ook mogen heten. Ze worden daar ook niet op afgerekend.
Als een medewerker verdwijnt, dan verdwijnt vaak ook vrijwel geheel zijn of haar persoonlijke archief. Een informatieregister kan ervoor zorgen dat departementen al die informatie beter in beeld houden en bewaren. Je ziet overigens ook onder het huidige Wob-regime wel interessante experimenten. BZK is een pilot gestart met de informele aanpak van Wob-verzoeken. Het IMI heeft die pilot mogen begeleiden. Daarbij ga je met de verzoeker in gesprek over zijn of haar behoeften. De resultaten zijn veelbelovend. Het leidt tot snellere doorlooptijden, lagere kosten en grotere tevredenheid van verzoekers en behandelend ambtenaren.
“Ik ben blij dat de huidige voorzitter van de Tweede Kamer, mevrouw Arib, de informatiepositie van de Tweede Kamer tot prioriteit heeft benoemd.”
Je zegt dat de kern van je proefschrift is dat het informatiemonopolie van de regering op de schop moet. In hoeverre is dat gebeurd?
Sinds het verschijnen van mijn proefschrift in 2010 is er geen kabinet meer geweest dat kon rekenen op een stabiele meerderheid in de Tweede Kamer én Eerste Kamer. Dit betekent dat er ondertussen wel gericht meer informatie is gedeeld met de niet-regeringspartijen die per besluit nodig waren voor een Kamermeerderheid. Een van de conclusies uit mijn proefschrift was dat coalitiepartijen een sterkere informatiepositie hebben dan oppositiepartijen. Als coalitiepartij wordt je vooraf op het departement uitgenodigd om je inbreng uit te onderhandelen. Als oppositiepartij wordt je drie tot zeven keer doorverbonden en kom je uiteindelijk bij de afdeling Voorlichting terecht en krijg je nog niets te horen. De belangrijkste conclusies uit mijn proefschrift gelden daarmee nog steeds. Ik ben blij dat de huidige voorzitter van de Tweede Kamer, mevrouw Arib, de informatiepositie van de Tweede Kamer reeds in haar sollicitatiebrief tot prioriteit heeft benoemd.